GESCHIEDENIS
van de Duitse Pinscher
DE OORSPRONG
Het ras Duitse Pinscher is al erg oud. Dit blijkt uit opgravingen en geschilderde afbeeldingen. Zonder twijfel behoort de Pinscher tot de Turfspitsgroep. Dit heeft Prof. Studer kunnen bewijzen door het bestuderen van schedels verkregen uit opgravingen en deze te gaan vergelijken met de schedels van hedendaagse rassen. De Turfspits wordt tot op heden nog altijd beschouwd als het oudste in Europa ontdekte hondenras (citaat uit: ‘Der Deutsche Mittelschlag Pinscher’ van Werner Jung, vertaling P. Donselaar).
De Duitse Pinscher in de voor-kynologische tijd
Uit de voor-kynologische tijd vindt Richard Strebel op een gravure van Lucas Cranach (1472-1553) genaamd “Die Dornenkrönung” twee Pinschers afgebeeld. Op afbeeldingen is de opbrengst zeer karig. Op oude olieverf schilderijen komt hij niet voor. Hij nam zo’n ondergeschikte, onbelangrijke plaats in dat kunstenaars het niet waardig vonden om hem te vereeuwigen. Alleen in München, op een schilderij van Jan Breughel (1568-1625) “De kruisiging van Christus” werd een op een Pinscher-Schnauzer lijkende hond gevonden. Op twee schilderijen van de Franse schilder C. Vernet (1758-1836) “Le depart” en “Le retour du chasseur”, beiden jachttaferelen, komen zeer typische gladhaar Pinschers voor. Dit zijn de eerste geschilderde afbeeldingen van onze hond, zo raszuiver, beter had het niet gekund. De blaffende Pinscher toont een karakter dat ook de tegenwoordige Pinscher eigen is. De bij het paard hoogspringende Pinscher toont zijn genegenheid tot paarden. Hij past bij de paarden als geen ander hondenras. Vroeger werd de Duitse Pinscher vooral gehouden als boerderijhond om de stallen vrij te houden van muizen en ratten. In de paardenstallen was hij graag aanwezig. Waarschijnlijk dateert uit die tijd zijn grote voorliefde voor paarden.
De Duitse Pinscher in de kynologische tijd
Voor het eerst wordt de Duitse Pinscher in 1836 in een boek beschreven. “De Pinscher is ondanks zijn slankheid krachtig gebouwd, heeft steeds een opgewekt temperament, is beweeglijk zonder valsheid. Hij houdt van warmte en is daardoor graag in de paardenstallen. Zijn neiging tot jagen is hem aangeboren net als bij een Teckel. In huis zoekt hij daarom ’s avonds graag de hof om te jagen op de ratten of om in de tuin mollen uit te graven.” Vanaf 1895 vinden we de Duitse Pinscher, zij het in een gering aantal, op tentoonstellingen in Duitsland en was hij inmiddels onder bescherming gesteld van de Pinscherklub. Ook zijn naam was een noodlot. Hij maakte de indruk van een eenvoudige, van eigen bodem stammende hond. De voorliefde voor de voor naam klinkende buitenlandse rassen viel de Pinscher ten offer. Ja, wanneer hij een naam had die bijna door niemand uit te spreken was, die geleerd geklonken had en op een bijzondere afkomst of herkomst kon bogen, dan was deze prachtkerel tot zijn recht gekomen. Nu bleef hij een stiefkind van de hondensport. Hij had ook nog de pech dat zijn grote broer, de Dobermann, in zijn veredelde vorm in opkomst was en hem het gras voor de voeten wegmaaide. Het was met de Pinscher gedaan ofschoon hij de Dobermann zoveel gegeven had: het beste van zijn karakter, zijn kleur en zijn beharing. Als een zeldzaam bloempje is hij in Duitsland in stand gebleven, voor de kenner is hij nog steeds een ‘kostelijke bloem achter de einder’. In 1922 wordt als ‘algemene verschijning en karakter’ beschreven: De gladhaar Pinscher is een slanke, daarbij krachtige, pezig, gespierde hond van zo mogelijk niet onder de 43 cm en niet boven de 48 cm schofthoogte. Kort en compact gebouwd, parmantig en monter, beweeglijk in houding en vrij. Steeds opmerkzaam, opgeheven hoofd en hals, schrander en handig, betrouwbaar en onvermoeibaar als bewaker van huis, trouwe begeleider van de mens, gevaarlijke en geboren vijand van ratten en muizen. Zijn goedaardig karakter komt tot uiting in zijn lust tot spelen, in zijn vriendelijke aard en zijn omgang met kinderen. Zijn uiterlijke vorm en zijn innerlijk wezen zijn onafscheidelijk bij deze hond. Al deze eigenschappen tezamen geven hem dat kenmerk.
De noodsituatie bij de middenslag Pinscher
in het P.S.K. gebied sterft de Pinscher uit. In 1956 is het zeer slecht gesteld met het aantal Duitse Pinschers. Gepoogd wordt het ras voor volledige uitsterving te behoeden. Een appèl van de Hauptzuchtwart en kynoloog Werner Jung moest als een laatste noodkreet opgevat worden. Een jaar lang wachtte hij op reacties, niets…. Hierna ging Werner Jung meer dan een jaar lang op zoek naar de Pinscher en hij vroeg zich af of hij, als laatst mogelijke redding, zelf Pinschers zou gaan fokken. In de voormalige D.D.R. werden ze ook niet meer gefokt en ingeschreven in het hondenstamboek. In 1957 werd er maar één Pinscher ingeschreven en in 1958 géén enkele meer. Een enkele teef is echter, door toeval, gered en deze teef is de stammoeder van de moderne fok geworden. Daardoor draagt het ras, ook heden nog, het bloed van de Pinscher vanaf het begin van de eerste inschrijvingen in het fokboek.
Het nieuwe fok hoofdstuk begint in 1957
Werner Jung besluit, na veel overleg, met de Pinscher fok te beginnen. Na veel moeite lukt het hem om in 1957 de zuiver gefokte Pinscher-teef Kitti v. Bodestrand te bemachtigen. Zij had een uiterst aangenaam karakter en was het begin en werd de hoekpijler van het fundament van de moderne fok. Kitti voerde het zuivere bloed van de ‘oerpinscher’. Als stammoeder zou zij in vele combinaties gebruikt worden, maar ook door terug paring tot het vestigen van de typische raskenmerken bijdragen. Hierna volgden nog de stammoeder Jutta en de stamreuen Illo, Fürst en Onzo en deze 5 Pinschers werden gebruikt voor de opbouw van het ras. In 1957 en 1958 werden deze honden officieel geregistreerd in de fok boeken. Met deze honden bouwde Werner Jung een bestand van Duitse Pinschers op en behoedde hij het ras voor uitsterving. Een bestand waarop de huidige fokkers nog voortborduren.
De Duitse Pinscher in Nederland
In Nederland is de Duitse Pinscher een nog betrekkelijk jong ras. In 1968 kwam de eerste Duitse Pinscher, de rode teef Desiree, min of meer per toeval vanuit Zweden naar Nederland. Hierna volgde in 1971, eveneens vanuit Zweden, het tweede exemplaar; de zwart-rode reu Agrett’s Rakker. Later werden nog twee honden uit Duitsland geïmporteerd en met deze vier honden is de fokkerij van Duitse Pinschers in Nederland begonnen. Het ras is nog redelijk exclusief en niet wijd en zijd bekend. In de jaren 1971 tot en met 1990 zijn er in Nederland 492 Duitse Pinschers geboren. Dit betekent een gemiddelde van zo’n 25 pups per jaar. In Nederland worden zowel zwart-rode als rode Duitse Pinschers gefokt. Tegenwoordig heeft de Duitse Pinscher een behoorlijk aantal liefhebbers in Nederland. De kwaliteit van de Nederlandse honden staat -ook internationaal- op een behoorlijk hoog peil en er zijn inmiddels vanuit Nederland honden geëxporteerd naar België, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Spanje, Griekenland, de Verenigde Staten van Amerika en Australië.
Er zijn enkele kerngebieden in Duitsland van de oude fok, welke voor het voortbestaan van het ras van grote betekenis worden. Velen van deze mooie Pinschers, uit het begin van de Pinscherfok, vinden door de Eerste Wereldoorlog helaas een voortijdig einde. Na de oorlog was er geen begin meer…, maar door gelukkige omstandigheden waren een fokker uit Göppingen en een fokker uit Heidelberg erin geslaagd het ras over de verschrikkelijke oorlog heen, te redden.
Tot 1950 ontwikkelde men de opbouw van het ras weer. Maar doordat de fokkers geen ondersteuning van hun club kregen, werkte dit verzuim zo noodlottig dat in de jaren na W.O. II, die de Pinscher gelukkig overleefd had, op een tentoonstelling een strijd uitbrak die de laatste fokkers de moed ontnam nog verder te fokken. Zo stierf de Pinscher in 1949, in het kernland van de fok, het Göppinger gebied en daarmee in het gehele Bondsgebied uit.